Je hebt vast wel eens iemand op een feestje horen zeggen ‘ik word al dik als ik alleen maar naar eten kijk’. Maar klopt dit ook? Hebben sommige mensen veel meer aanleg voor overgewicht dan anderen?
Podcast over dit onderwerp:
Ook te luisteren via Spotify & iTunes
Inhoudsopgave
Genetische aanleg voor overgewicht
Om de rol van genen bij overgewicht te onderzoeken zijn er interessante studies gedaan onder tweelingen en adoptiekinderen. Eeneiige tweelingen zijn voor bijna 100 procent gelijk in erfelijk materiaal en twee-eiige tweelingen ongeveer 50 procent. Op die manier kun je als onderzoeker gemakkelijk zien welke rol genen spelen bij bepaalde fenomenen. In het geval van aanleg voor overgewicht wil je weten of eeneiige tweelingen vaker hetzelfde gewicht hebben dan twee-eiige tweelingen* [1][2].
En dit blijkt inderdaad vaak het geval. Ook als eeneiige tweelingen niet in hetzelfde gezin zijn opgegroeid hebben ze vaak ongeveer hetzelfde lichaamsgewicht als hun broertje of zusje dat heel ergens anders woont [2].
Wil jij meer grip op je coachingstraject als (toekomstig) professional? Klanten beter kunnen helpen met de juiste coachingtechnieken, modellen en gesprekstechnieken? Wij helpen je graag met onze nieuwe cursus: ‘Hoe help je een klant naar blijvend resultaat?’. Hier vind je meer informatie over de cursus.
Hoe groot is het effect van genen op overgewicht?
Over hoe sterk het effect van genen op overgewicht is, zijn onderzoekers het nog niet met elkaar eens. Dit omdat er nog veel onduidelijkheid over is. De schatting ligt tussen de 40 en zelfs 90 procent. Ter verduidelijking; wanneer genen 100 procent verantwoordelijk zijn betekent het dat deze alles verklaren in het verschil in overgewicht tussen mensen.
Een gen dat steeds meer aandacht krijgt is het FTO-gen. Mensen met een ongunstige variant hiervan lijken net wat meer te kunnen eten, waardoor ze gemiddeld genomen net wat zwaarder zijn. Meer over het FTO-gen lees je in dit interessante interview met hoogleraar Sander Kersten.
Het is wel belangrijk om te weten dat het niet om één gen gaat, maar om een samenhang (interactie) van verschillende genen die samen het risico verhogen op overgewicht [3].
Hoe spelen genen een rol bij overgewicht?
Nu vraag je je waarschijnlijk af: hoe spelen genen dan een rol bij aanleg voor overgewicht? Zorgen genen bijvoorbeeld voor een hele trage stofwisseling en maakt dat je vatbaar voor overgewicht? Meestal niet. Een trage stofwisseling als gevolg van een genetisch defect komt bij een groot gedeelte van de mensen niet voor en deze verklaring gaat dus vaak niet op. Maar er zijn wel uitzonderingen. Een gedeelte van de mensen ontwikkelt een erfelijke schildklieraandoening of hormonale stoornis (zoals PCOS), waardoor hun stofwisseling minder goed werkt. Dit komt bovengemiddeld veel bij vrouwen voor. Het gaat hier om ongeveer 1-5 procent van de bevolking [4]. Ook het gebruik van medicatie zoals corticosteroïde kan de stofwisseling negatief beïnvloeden [5].
Beïnvloeden genen op een andere manier je energiegebruik?
Zoals je vast wel eens eerder hebt gehoord is overgewicht het gevolg van een positieve energiebalans. Met andere woorden: eet je meer calorieën dan je nodig hebt, dan kom je aan in gewicht en vetmassa. Hier lijkt geen speld tussen te krijgen. Toch ligt het verhaal wel iets genuanceerder.
Het blijkt namelijk dat calorie-inname en caloriegebruik (oftewel TDEE; het aantal calorieën dat je op dagelijkse basis gebruikt) elkaar beïnvloeden. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek dat respondenten verschillend reageren wanneer ze gedurende 24 uur 200 procent meer calorieën kregen dan ze nodig hebben. Bij sommige deelnemers ging het energiegebruik meer omhoog dan bij anderen [6].
Ook binnen andere interessante experimenten waarin de respondenten onderwerpen werden aan een calorieoverschot varieert de gewichtstoename en vetopslag heel erg tussen de proefpersonen. Sommige respondenten slaan onder dezelfde omstandigheden veel meer vetmassa op dan anderen [7][8][9][10][11][12].
In deze onderzoeken moesten respondenten gedurende een bepaalde periode meer calorieën tot zich nemen dan ze nodig hebben. Voor de betrouwbaarheid werd er duidelijk gecontroleerd voor energiegebruik. Bewogen ze meer, dan kregen ze extra te eten.
Niet alleen bij overvoeden komen er duidelijke verschillen naar voren. Ook bij afvallen reageren proefpersonen heel divers. Bij sommigen gaat het energiegebruik meer omlaag dan bij anderen [7][8][13]. De één komt dus makkelijker aan dan de ander, en sommige mensen vallen sneller af dan anderen.
Wat zijn hiervoor de belangrijke oorzaken? De Thrift-versus-Spendthrift fenotype-theorie biedt een verklaring.
Zuinig versus inefficiënte fenotype
Het blijkt dus uit verschillende onderzoeksresultaten dat niet iedereen hetzelfde reageert op een energietekort of een energieoverschot. Zoals de onderstaande afbeelding illustreert zijn sommige lichamen bij een calorieoverschot zuiniger dan anderen. Deze persoon heeft een zogenoemd zuinige fenotype (in het Engels noem je dit ook wel een thrifty fenotype).
Bij anderen daarentegen gaat het energiegebruik bij een energieoverschot meer omhoog. De proefpersonen die zo reageren noemt men ook wel een inefficiënte fenotype (in het Engels spendthrift fenotype). Iemand met zulke eigenschappen zou daardoor waarschijnlijk minder snel aankomen in gewicht als hij wat meer eet dan hij nodig heeft dan iemand met een zuinig fenotype. Ook zal hij waarschijnlijk makkelijk afvallen.
Kortom, het kan dus zijn dat jij makkelijker aankomt in gewicht dan je buurvrouw, omdat je lichaam zuiniger omgaat met calorieën. Iets wat vroeger een voordeel was, maar tegenwoordig voor veel mensen nadelig is gezien de overdaad aan voedsel en onze passievere leefstijl.
Kritische noot:
Over de biologische mechanismen die de verschillen tussen de twee fenotypes verklaren is nog onenigheid. Ook zijn sommige wetenschappers kritisch over deze theorie. Toekomstig onderzoek zal hier meer duidelijkheid over geven.
Genen en inactiviteit
Het eetgedrag en de energie-omzetting is één zijde van het verhaal. Maar ook hoe inactief je wordt bij een calorie tekort speelt een belangrijke rol.
Er zijn namelijk aanwijzingen dat mensen hierin flink kunnen verschillen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Klaas Westerterp dat er respondenten zijn die de hele dag op een stoel kunnen blijven zitten terwijl anderen na een paar minuten alweer in beweging komen. Dat zijn dan wel de extremen. Maar ook kleinere handelingen zoals friemelen kunnen al voor verschillen zorgen in energiegebruik [15]. Dit wordt ook wel fidgeting genoemd en bespreken we in deze podcast met hoogleraar Anton Scheurink.
Ik herken dit ook in de praktijk. Ik ken vrienden die de hele zondag lekker kunnen hangen, terwijl anderen een dag vol hebben staan met allerlei activiteiten. En we kennen allemaal wel iemand die nooit stil kan zitten.
De behavioral susceptibility theory
Genen beïnvloeden ook op een subtielere manier ons eetlust. Hoogleraar Jane Wardle heeft hier uitgebreid onderzoek naar gedaan en een theorie voor ontwikkeld: de behavioral susceptibility theory [2]. Oftewel in het Nederlands gedragsgevoeligheid theorie. Met deze theorie maakt zij onderscheid tussen twee componenten: satiety responsiveness (verzadigingsgevoeligheid) en food responsiveness (voedselgevoeligheid).
Verzadigingsgevoeligheid gaat over of je eet wanneer je honger hebt en stopt wanneer je vol zit
Voedselgevoeligheid gaat over of iemand geneigd is om te gaan eten bij het zien van lekker en smaakvol eten. Dit heeft invloed op hoe vaak je eet.
Deze theorie geeft aan dat er een duidelijk verschil is tussen individuen en hun impulscontrole. Niet iedereen vertoont hetzelfde gedrag bij honger of verzadiging. Dit is iets waar je als coach rekening mee kunt houden.
Studies bij kinderen
Om hier goed onderzoek naar te doen is onder andere gekeken naar kinderen. Kinderen hebben vaak nog niet langdurig obesitas. Langdurig obesitas kan namelijk ook het honger- en verzadigingsgevoel verstoren. Hierdoor is het lastig om te achterhalen wat oorzaak en gevolg is van overeten. Komt het door genetische aanleg? Of door een verstoring als gevolg van obesitas?
Maar ook jonge kinderen die lager scoren op satiety responsiveness en hoger scoren op food responsiveness hebben vaker overgewicht en zijn geneigd om bij elke maaltijd net wat meer te eten.
Dit zijn vaak kleine verschillen per maaltijd, maar op de langere termijn kan dit wel voor een gewichtstoename zorgen [2].
Wil je meer weten over deze theorie, bekijk dan deze interessante video op YouTube.
Conclusie: bestaat aanleg voor overgewicht?
Je hebt kunnen lezen dat een trage stofwisseling als gevolg van een genetische afwijking vaak niet de reden is voor overgewicht en maar voor 1-5 procent verklarend is.
Het verschil in de aanleg voor overgewicht tussen mensen wordt veel meer verklaard door de efficiëntie van iemands stofwisseling, het activiteitenniveau en de mate van eetlust.
Hiernaast spelen natuurlijk heel veel andere factoren een rol in het ontstaan van overgewicht. Je omgeving kan bijvoorbeeld hierbij beschermend werken, of juist overgewicht in de hand werken. In dit artikel lees je bijvoorbeeld hoe je jouw omgeving slimmer kunt inrichten, zodat je minder snel te veel of te ongezond eet.
Heb je overgewicht en wil je hier iets aan doen? Of nu genen of omgeving een rol spelen in jouw geval, weet dat het vaak mogelijk is om een gezonder gewicht te bereiken. Bij de één zal dit misschien wat sneller en makkelijker gaan dan bij de ander, maar met de juiste aanpak zul je op een duurzame manier aan een gezonder gewicht kunnen werken.
Wil je hier graag mee aan de slag en daarbij onze hulp inschakelen? Wij helpen je graag verder met online coaching om samen aan jouw doel te werken. Wil je graag zelfstandig aan de slag, dan hebben we het boek de FIT Methode. De FIT Methode bevat een effectief stappenplan waarmee je op een succesvolle manier kunt afvallen op een manier die bij jou past.