Attributietheorie
Wat zegt de wetenschap?
De attributietheorie beschrijft hoe mensen kunnen denken over hun eigen succes of falen. Hierbij gaat het met name om het succes of falen toegeschreven wordt aan factoren in of buiten hun eigen invloedssfeer. De manier waarop mensen verklaringen zoeken voor succes of falen, wordt attributie genoemd.
Dit artikel bevat 2 referenties naar wetenschappelijke onderzoeken.
Inhoudsopgave
Wat is de attributietheorie?
De attributietheorie is een bekende theorie binnen de sociale psychologie en gaat over dat mensen geneigd zijn om oorzaken toe te kennen (attribueren) aan gebeurtenissen. Dit geldt met name voor negatieve gebeurtenissen. Wanneer iets niet lukt willen we daar graag een verklaring voor. Je verliest bijvoorbeeld een wedstrijd en je schrijft het toe aan het slechte weer, de ‘slechte’ scheidsrechter of je eigen inspanning.
Deze theorie sluit goed aan op de verwachtingswaarde theorie. De succesverwachting wordt namelijk beïnvloed door de mate waarin een individu succes of falen toekent aan bijvoorbeeld inspanning, aangeboren talent, andere mensen of geluk.
Daarnaast wordt er binnen deze theorie onderscheid gemaakt in verschillende vormen van attributie. Het gaat hierom: locus van controle, stabiliteit en controleerbaarheid [1].
Locus van controle
Locus van controle klinkt als een ingewikkeld woord, maar betekent simpel gezegd of de oorzaken waarom iets gebeurt door jou als persoon worden bepaald (internal locus of control) of buiten jezelf liggen (external locus of control). Met andere woorden heb jij er voor gezorgd dat iets veranderd of is dat puur aan toeval, of externe omstandigheden te wijten.
Je kunt de locus van controle interpreteren op een schaal, waarbij een gebeurtenis nooit helemaal door omstandigheden of door een persoon zelf worden bepaald. Er is altijd sprake van geluk of toeval, zelf binnen de natuurkunde. Tenzij je een determinist bent en denkt dat toeval niet bestaat. Interessant onderwerp, maar hier gaan we verder in deze cursus niet dieper op in.
Voorbeelden externe attributie:
- Ik heb het tentamen niet gehaald omdat het slecht weer was.
- Ik sport niet meer door de lockdown
Voorbeelden interne attributie:
Ik heb het tentamen niet gehaald omdat ik niet voldoende heb geleerd.
Stabiliteit
Deze vorm van attributie gaat over hoe stabiel de oorzaak (invloed) is voor een bepaalde uitkomst. Bij een stabiele attributie is de situatie vrij goed opnieuw te voorspellen. Stabiliteit gaat dus over of iets waarschijnlijk wel of niet te veranderen is en heeft het betrekking op iemands verwachtingen over successen en of mislukkingen [2].
Bijvoorbeeld: de uitspraak het lukt mij niet om af te vallen, omdat ik slechte genen sluit aan bij een stabiele interne attributie. Of het waar is een andere kwestie.
Controleerbaarheid
Controleerbaarheid gaat over de mate waarin je controle hebt over een oorzakelijke factor dat ten grondslag ligt aan een bepaalde uitkomst. Dit klinkt wat abstract en ingewikkeld, maar de volgende voorbeelden zullen dit verduidelijken:
- Stel je hebt totaal niet geleerd voor een tentamen. Dan is de mate waarin je inzet hebt getoond ‘grotendeels’ de reden dat je het tentamen niet hebt gehaald. Er staat hier grotendeels, omdat er ook andere factoren zijn die een rol spelen.
- Het kan ook zijn dat je wel goed hebt geleerd en toch een laag cijfer hebt gehaald, omdat bijvoorbeeld de docent allemaal vragen stelde die niet aansloten op de stof. In dit geval ligt de oorzakelijke factor voor het behalen van een onvoldoende meer bij de examinering dan jouw inzet. Welke vragen er gesteld gaan worden heb je helaas niet onder controle…
Hieronder volgen nog een aantal voorbeelden:
- Factoren die meer te controleren zijn: je kunt bijvoorbeeld vaardigheden ontwikkelen en ergens beter in proberen te worden. Dat je daar tijd voor vrij maakt en actie onderneemt heb je meer onder controle dan hoeveel je beter gaat worden. Inzet wordt daarom gezien als controleerbaar door de persoon. Maar hoeveel inzet iemand kan leveren en de belastbaarheid (wat iemand aankan) is per persoon verschillend en waarschijnlijk ook erfelijk bepaald. Dit heb je dan weer minder onder controle.
- Factoren die minder of niet te controleren zijn: Je kunt hierbij denken aan factoren als: geluk, je genetische potentie/talent, hoe je lichaam reageert op een trainingsprikkel en hoeveel woorden Frans je hebt onthouden na een ochtendje leren.
Attributiefouten
Daarnaast kunnen mensen ook te ver doorschieten in het attribueren van bepaalde oorzaken. Dit noem je ook wel attributiefouten. Drie daarvan zijn de ‘self serving bias’, de ‘fundamentele attributiefout’ en de ‘confirmation bias’.
Bij de eerste fout (self serving bias) schrijven mensen succes compleet aan zichzelf toe, terwijl falen nooit aan hun eigen inzet ligt. Jezelf verantwoordelijk houden voor succes is een strategie om je ego te verbeteren, terwijl falen toeschrijven aan externe factoren kan dienen om je ego te beschermen.
De tweede attributiefout (fundamentele attributiefout) gaat over dat mensen het gedrag van anderen volledig toeschrijven aan hun persoonlijkheid en hun eigen succes veel meer te wijten is aan de situatie. De ‘confirmation bias’ is de neiging om je aandacht te richten en waarde te hechten aan informatie die je eigen ideeën en hypothesen bevestigen. Je zoekt bijvoorbeeld alleen informatie die jouw ideeën bevestigen en negeert de informatie die jouw ideeën in twijfel trekken [7].
3 soorten informatie bij het maken van attributies:
Ten slotte heeft de onderzoeker Harold Kelley nog 3 invalshoeken bedacht die de attributietheorie uitbreiden [7]:
- Consistentie: gaat over hoe vaak gedrag voorkomt.
- Onderscheidenheid: in welke situaties voert iemand het gedrag uit.
- Overeenkomstigheid: gaat over of anderen het gedrag ook vertonen.
Deze invalshoeken zijn nuttig om tijdens coaching toe te passen om een ongunstige attributie patroon van de klant te beïnvloeden. Met een ongunstige attributiepatroon wordt bedoeld dat de overtuiging van de klant niet helemaal waar is. Het volgende voorbeeld zal dit verduidelijken:
Stel je klant zegt: Het lukt me niet om te sporten. Ik kan het gewoon niet en kan beter stoppen.
In dit geval kun je als coach doorvragen [2].
- Coach: Kan je het nooit? Wanneer kan je niet? Zijn er momenten waarop het wel lukte? (consistentie)
- Coach: Zijn er dingen die wel goed gingen? (onderscheidenheid)
- Coach: Ken je anderen die hetzelfde gevoel hebben? (overeenkomstigheid)
Met behulp van deze vragen leer je de klant inzien dat er vaak bewijs tegen zijn overtuiging is, waardoor het gevoel van controle weer toeneemt. Wat een positieve invloed heeft op motivatie.
Wat is de relevantie van deze theorie?
Deze theorie is heel waardevol, omdat de manier hoe een klant oorzaken toeschrijft aan een uitkomst een grote invloed kan hebben op zijn of haar motivatie en succesverwachtingen.
Daarnaast is de klant lang niet altijd bewust van hoe hij of zij een situatie beoordeelt. Als coach is het daarom waardevol om inzichtelijk te maken hoe de klant bepaalde situaties beoordeelt en eventuele ongunstige attributie patronen uit te dagen met gerichte vragen.