Wist jij dat het lichaam meer dan 600 spieren bevat? Spieren helpen bij het pompen van het bloed door het lichaam maar zijn ook van levensbelang om weg te sprinten voor een tijger als je in nood bent. Een spier heet in het latijn musculus en is een weefselstructuur van cellen die de eigenschap hebben te kunnen samentrekken (contraheren) waardoor beweging mogelijk is. Spieren zijn gemaakt van een elastisch vezels (het heeft wat weg van een rubberenband). Duizenden smalle spiervezels zijn samengedrukt tot een spier.
Inhoudsopgave
Soorten spieren
Er zijn drie soorten spieren, namelijk:
- Dwarsgestreept spierweefsel: deze bestaat uit lange, veelkernige spiervezels. Deze zitten vooral in skeletspieren, die onder willekeurige controle staan en de botten met elkaar verbinden.
- Glad spierweefsel: deze staat niet onder willekeurige controle en vind je vooral in het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen, voortplantingsorganen.
- Hartspierweefsel: deze heeft 1 of 2 kernen en is lang en vertakt. Het hart is in zijn geheel een onwillekeurige spier die continu werkt.
Aanhechting van een spier
De spieren die vastzitten aan het skelet zit meestal met twee of meer bevestigpunten vast aan het skelet. De oorsprong wordt origo (‘oorsprong’) genoemd en is het bevestigingspunt van een spier dat bij contractie van de spier niet beweegt. De insertie is het bevestigingspunt dat bij contractie wel beweeg en zit dus vast aan het andere gewricht zodat je een beweging van het lichaam krijgt.
Wat zijn Agonist en antagonist?
Een agonist en antagonist zijn elkaars tegenovergestelde. Bijvoorbeel de biceps die de arm laat buigen en de triceps die zorgt voor een strekking van de arm. Om er voor te zorgen dat de spieren elkaar niet telkens tegenwerken door om de beurt aan te spannen verslapt de antagonist wanneer de agonist aanspant. Voorbeelden van agonist en antagonist zijn:
- Quadriceps en hamstrings
- Biceps en triceps